Nemrut, The Mountain

 

Nemrut, The Mountain

Omdat ik op de middelbare school van de ene HBS naar de andere werd verzocht te vertrekken werd bij geschiedenis steeds de oudheid en Grieken en Romeinen behandeld. Toeval maar ben altijd gefascineerd gebleven. En dan droomde ik weleens om eens tussen de Eufraat en de Tigris te reizen. Laat ik daar nu zijn. En dan hoef je niet veel te dromen om op de berg Nemrut Dağı terecht te komen.
Nemrut Dağı ligt niet op de weg naar iets anders. Je rijdt er naartoe met vooral veel geduld. De wegen werden smaller, steiler, slechter. Klimmen. Bocht na bocht. Bergen, leegte, vergezichten. En dan blijk je aan de verkeerde kant van de berg te staan met je auto. Het gereserveerde hotel is aan de andere kant. Dat wordt klimmen lopen, klimmen lopen. En dalen. Met rugzak voor het hoogst noodzakelijke. Noodzakelijkerwijs ben ik de enige die er twee dagen is. Vergeet nog te zeggen dat het verrekte koud is om 6 uur in de ochtend op 2200 meter. En de wind loeit en blaast je weg. Maar helemaal bovenop staan en liggen ze. Hoofden. Grote hoofden. Van goden, koningen, adelaars, leeuwen. Afgebroken en uitgestald alsof ze daar altijd al lagen. Het lijf bovenop de berg, de gezichten aan hun voeten. Ze kijken nergens naar, ze wachten nergens op. En waarom ze hier staan? Daar is niemand het over eens. Een megalomane koning, Antiochus I, wilde zichzelf vereeuwigen, zeggen ze. Bouwde een tombe, of een tempel, of iets daartussenin, op deze onmogelijke plek. Dichter bij de hemel, misschien. Of verder weg van alles. De stenen vertellen weinig. De uitzichten zijn in ieder geval Goddelijk. Vergeleken met ons, halve Neanderthalers waren ze hier in die tijd al heel ver. Hier reden ze al in een Tesla, terwijl wij de kruiwagen nog moesten uitvinden. Bij wijze van spreken dan.