Mar Mar Khin
‘Mingalabah,’ klinkt het heel de dag zangerig. ‘Hello’ of beter vertaald ‘een zegen voor jou’ zeggen ze tegen je. Het klinkt zo mooi gezongen dat je nooit twijfelt of ze het wel menen. Het is hier een van de mooiste stranden van de wereld. Het warme, blauwe water van de baai van Bengalen en het helder witte zand is in volledige harmonie. Alleen wat kleine golven breken het gladde oppervlak van de zee. En er heerst een volstrekte rust. De vaste gast, een kraanvogel, is de enige die beweegt en heel soms een geluid maakt. Geen verkoper komt langs. Je ziet wel dorpelingen maar die lopen op het strand omdat ze hout moeten vervoeren of met drinkwater sjouwen, of manden met eten naar het vissersdorp brengen. ‘Mingalabah,’ roepen ze. Het ietwat rond lopende strand is omzoomd met palmbomen. Alles wat daarachter staat zie je nauwelijks. Toch staan er hier alleen maar luxe gebouwen. Grote hotels, guesthouses en bungalows. Van werkelijk alle gemakken voorzien. In allerlei prijsklassen. Mijn hut is niet goedkoop. Maar daarvoor heb ik dan ook een soort luxe appartement waarbij het eigenlijk jammer is dat er een strand voor de deur ligt. Voel je je weer verplicht om daar ook eens te gaan kijken. Het is natuurlijk ‘not done’ om in dit land te gaan zitten, maar bij gebrek aan iets anders ben ik politiek weer eens zwaar fout. Ik heb een nieuwe vriendin. Eentje waar je iets aan hebt. Ze heeft hier op het strand het mooiste restaurant. En het lekkerste. We lopen, al dan niet hard, in de ochtend rond zessen allebei onze rondjes op het strand. Ze heeft mij al bij de tweede ontmoeting haar visitekaartje gegeven. Mar Mar Khin, director stond erop. Haar vader heeft dit plekje voor haar gekocht en het restaurant heet Pleasant View Inlet Restaurant. Dat is precies wat het is. Op een aantal rotsformaties gebouwd met glimmende donkeren teakhouten vloeren en mooie tafels en stoelen. Plus natuurlijk volop keus uit reuzegarnalen, kreeft, barracuda's, inktvis, mosselen, tonijn en paling, alles gebarbecued of gegrild, gebakken of gestoomd. Het is twee kilometer wandelen over het strand en tegen de tijd dat ik er ben staat het water me hoog in de mond. Ze geeft mij steeds heel plechtig een hand, die ze dan wat onhandig blijft vasthouden tot ik aan een tafeltje zit dat haar bevalt. Bij iedere maaltijd krijg ik wel een cadeautje of een koffie van het huis. En natuurlijk lacht ze net zo lief als al die andere Myanmarezen. Het maakt mijn dagen hier wat minder eenzaam. Je kijkt om je heen. Alleen zijn geeft je ogen meer keus. Je ziet je medemensen scherper. En je ontmoet meer mensen. Het is nu avond en ik zit op het terras van het Pleasant View restaurant. Mar Mar Khin is er niet. Dat valt een beetje tegen. Dus zit ik hier alleen. Daar had ik niet op gerekend. Ik heb een klein cadeautje meegebracht en daar zit ik mooi mee. Het is best druk. Vijf tafeltjes bezet. Ik drink mijn eerste Myanmar-wijn. Een rode Shiraz. Een 2004 uit Auytbaya in Shan State. Valt best te drinken. Ik besluit de fles soldaat te maken. Loop ik straks een beetje rozig die twee kilometer strand terug. Een mooi vooruitzicht. Naast mij een tafel met zes Duitsers. Blijkbaar kennen ze hem goed of zijn ze familie van Olivier Kahn, een bekende Duitse voetballer. Die moet hen Weltmeister maken, begrijp ik uit de flarden die ik opvang. Het gaat ook nog even over die Holländer. Of wij nu gaan winnen of weer verliezen versta ik helaas niet goed. Een ander voordeel van deze eenzame avonden: je bent volkomen anoniem. Ik spreek Engels met de bediening, niemand hoort waar ik vandaan kom. Gek toch dat wij als land steeds via onze voetballers herinnerd worden, gekend worden. Jarenlang was het Kroeiiff. Daarna Goellit en Van Basten. Nu alweer een paar jaar Roed, Robben en Goes. In Japan ontmoette ik eens een Japanner die alles wist van Barry van Aerle. Uit Helmond! Hij wist alleen niet dat Barry postbode was. Toen ik hem dat vertelde wilde hij het niet geloven. Maar later was hij als een kind zo blij met dit detail van zijn held. Hij wist mij toen ook te vertellen wat FC Den Bosch die zondag gedaan had. Gewonnen met twee doelpunten van Arnold Scholten. Vreemde mensen die Japanners. Mar Mar Khin heeft ook alles bij elkaar 13 jaar in Japan gewoond. Ze is er min of meer heen gevlucht toen in 1988 de studentenrellen losbraken in Yangon. Haar vader was militair en beschikte over zodanige relaties dat ze weg kon, anders was ze waarschijnlijk in de gevangenis beland. Ze had geluk dat ze al een paspoort had. Een paspoort dat je hier alleen kunt krijgen als je veel, heel veel geld betaalt via allerlei kanalen, aan bepaalde instanties en personen. Een soort ‘tax’ zei ze. Ik antwoordde ‘corruptie’. Ze lachte een beetje en knikte heftig ja. Ze vertelde mij heel openhartig over de politiek. Iedereen valt hier volkomen stil als je de politiek aansnijdt in een gesprek. Dat doe je niet, dat durf je niet. Over politiek praten. Mar Mar Khin is anders. Geen bang type. Haar personeel kan ons horen als we zitten te praten. Ze heeft vijftien man rondlopen. Toch moeilijk te zeggen dat die allemaal zuiver zijn. Dat er geen spion tussen zit. Het kan haar blijkbaar niet veel schelen. Ze zegt dat al het geld in de zakken van een heel klein clubje verdwijnt. Dat iedereen dom en arm gehouden wordt. Zij heeft het best goed. Haar familie is niet arm. Maar in Japan moest ze toch gewoon baantjes in restaurants nemen en haar studie was naar de filistijnen. En dan hield ze nog heel weinig over want het is in Myanmar zo geregeld dat je ieder jaar een nieuw paspoort moet aanvragen tegen dezelfde hoge kosten. En het bedrag dat je in het buitenland waar je werkt aan belasting betaalt, datzelfde bedrag moet je ook maandelijks afdragen aan de ambassade van Myanmar. Ze had in totaal 1.560.000 yen erheen moeten brengen. Allemaal voor de regering. In de jaren zeventig en tachtig was Myanmar veel ontwikkelder en zelfs rijker dan bijvoorbeeld Thailand. En moet je nu eens kijken, zegt ze. We zijn de risee van de wereld. En je krijgt bijna voor geen enkel land een visum omdat ze denken dat je zeker niet meer terug wil naar Myanmar. Ze wil graag naar haar broer in Amerika. Die woont daar ook al sinds ’88. Maar ze krijgt geen visum. Ze vertelt het allemaal zonder zielig te doen, meer als feiten waar je mee moet leven. Ze zegt ook nog dat het boeddhisme een beetje de schuld is dat er niets verandert. De monniken zeggen altijd ‘wees gehoorzaam, behoud de vrede, bemoei je niet met politiek’. Maar dan blijft altijd alles bij het oude. Ik vertel haar van mijn monnik. Ze kende hem ook. Die hield zijn mond niet, dat wist ze. Maar de overheid vertelde iedereen dat hij een oude gek was en dat ging op den duur ook iedereen geloven.