Burma Blues
Vanmorgen om zes uur nog mijn laatste rondje over het lange strand gemaakt. Afscheid genomen van al mijn mede-vroege vogels. Van de oude Chinees, wat stram wandelend met zijn onderhemd zorgvuldig in zijn broek, die hij hoog optrekt. Zijn vilten sloffen in zijn hand. Iedere ochtend zagen we elkaar vier keer. Het strand op en af. Van de vele vissers die bij hun boten in de branding staan. Van de oude vrouw die al op honderd meter afstand haar lach tevoorschijn tovert. Haar handel is kokosnootsnippers. Die draagt ze hoog opgetast op haar hoofd. Ik kijk altijd om naar haar en zij doet hetzelfde. Krijg ik die lach weer. Van het gezinnetje dat steeds op de ossenkar voorbijtrekt. Ze hebben een zoontje van een jaar of vier met prachtige donkere ogen die mij iedere morgen enthousiast zijn groet toeschreeuwt. Vandaag ligt hij met gesloten ogen bij zijn moeder op schoot op de bok. Zijn moeders mooie borst is zijn ontbijt. Ik ben al voorbij als ik zijn heldere stem weer hoor. Ik kijk en zwaai naar hem. Hij staat tussen zijn ouders in en het ‘mingalabah’ schalt over het strand. Ik blijf even staan bij vier vissers die er moe en smerig uitzien. Ze hebben de hele nacht in de branding staan vissen. Op het strand twee manden met een schamele buit. Wat sardientjes, krabbetjes, een enkele grote garnaal en twee vissen met nogal wat tentakels. Ik kan ze niet thuisbrengen. Die hebben ze in een plastic zak met water aan de rand van de mand gehangen. Die mogen nog niet dood. Ze zijn hun netten aan het schoonmaken. De nacht zit erop. Hun beloning steekt tussen het riet van hun manden. Vier flinke cheroots en een aansteker aan een touwtje. Ook Mar Mar Khin is weer present. Ze heeft twee vriendinnen bij zich deze ochtend. Ze zijn helemaal vol van wat er te gebeuren staat: het heeft gisteravond enorm geregend en ze weten zeker dat er vandaag overal gele bloemen zullen verschijnen. Het is de Nieuwjaarsbloem. Over twee weken is het hier Nieuwjaar. We nemen afscheid met drie handdrukken. Met een warme lach zwaaien ze me na.