George Orwell

George Orwell

Vanaf deze ochtend met de Super Express naar Katha kreeg mijn reis een soort droomstatus. Door de sfeer op de rivier hadden de gebeurtenissen en indrukken net zo goed gedroomd kunnen zijn. Alles werd diffuus door het witte mistige licht, door het langzaam glijdende varen op deze moeilijk te navigeren rivier, door het zacht tuffende geluid van de boot. Ik besefte wel dat alles was zoals het was en toch leek ik maar half wakker en drong het maar langzaam tot mij door dat deze boottocht mijn brein blanco maakte. En daardoor kon ik ook heel goed berusten in die vele zandbanken waarop we de hele dag vastliepen. Of in die vele andere stops. De boot stopte bij iedere hut waar iemand stond te zwaaien. Er stonden best veel hutten en de mensen zwaaiden hier naar iedereen. Bij de eerste stop vanmorgen lukte het de twee assistenten van de kapitein niet om de boot af te duwen. Het zijn ook maar mannekes. Ik ben er toen afgesprongen en heb even honderd kilo duwkracht aangesproken. De boot schoot bijkans het water in. Het daarna weer aan boord springen ging met minder elan, maar ik heb daardoor een positie vóór op de boeg of naar keuze in de stuurhut naast de kapitein verdiend. Dat maakte de tocht erg riant.
Aan de wal zijn de meeste wegen karrensporen. Alles ziet eruit zoals het er al eeuwen uit heeft gezien. Zelfs aan de landbouwwerktuigen kun je niet zien waar we zijn in de tijd. Deze ploegen staan bij ons op hele oude landschapsschilderijtjes, de jukken van de ossen op vergeelde foto’s, en aan de bootjes van de vissers, hun visnetten en hun schamele kleding is geen machine te pas gekomen. Geen enkel modern gereedschap. Ik droomde 1830 en heel vaag kon ik me herinneren dat Nederland en België in een oorlog verwikkeld waren. Laat in de middag komen we aan in een slapend stadje waar eens George Orwell zijn Burmese Days schreef. Ik blijf hier een paar dagen en ga eens kijken wat er uit die tijd nog over is.

 

Je wilt er hier niet uitzien als toerist. Toch ziet niemand eruit zoals ik. Niemand draagt wandelschoenen met GoreTex. Niemand heeft shorts met twaalf zakken. Niemand draagt een polo met zo’n merkje. Kortom er staat een enorme T op mijn voorhoofd getatoeëerd. Ik kom terecht, zoals bijna alle westerse bezoekers hier, in het, je kunt het raden, Irrawaddy Guesthouse. Een houten gebouw van twee verdiepingen. Schoenen uit want het zijn mooie donkere teakvloeren. Aardige jongeman met een licht intellectueel uiterlijk. Zijn waarneming blijkt eigenlijk gebaseerd op de bril die hij draagt: slechte sanitaire voorzieningen, primitieve claustrofobische slaaphokjes waar precies een bed in past. En in dat bed passen weer een aantal vlooien, blijkt later. Wassen moet je je aan een soort trog waar je water uit schept. Er is geen licht en dat is maar beter zo. Niet zeuren, ik wil avontuur.
Nu kijkt iedereen naar mij, straks alleen nog naar elkaar. Zonder dat ik het vroeg laat de eigenaar mij op een zelfgetekende plattegrond zien waar Orwell het allemaal over had in zijn Burmese Days. Het staat er bijna nog allemaal. In het avondlicht loop ik nog wat rond. Veel totaal verwaarloosde koloniale huizen. Vaak alleen de begane grond in steen opgetrokken en dan twee verdiepingen in teakhout. Veel balkonnetjes, uitbouwtjes, een beetje Alice in Wonderland-sprookjeshuizen. Overal winkeltjes met leuke vreemde combinaties aan goederen. Bij veel huizen staat een mooie pot van aardewerk met een bekertje of een grote lepel zodat voorbijgangers hun dorst kunnen lessen. Enkele rijdende winkeltjes met betelnootverkoopsters die ook allemaal een voorraad cheroots in de uitstalling hebben. Cheroots zijn Birmese sigaren. In vele lengtes en diktes. Het vervaardigen van een hapje betelnoot is een lust voor het oog. De snelheid waarmee de bladeren ingewreven worden met witte pasta, de drie kleine brokjes betelnoot die erin gelegd worden, dan nog een toevoeging waar ik maar niet achter kom wat het is, en het dichtvouwen. Het is een gestroomlijnde productielijn die gretig aftrek vindt, aan al die dieprood gekleurde monden te zien.