Fatima
Yangon in de ochtend. Heel vroeg op en om half zes naar het airport voor mijn vlucht naar het hoge noorden. Naar Myitkyina. Op de vlucht ernaartoe maakt het vliegtuig een niet-geplande stop in Mandalay. Er komt een heuse excellentie met gevolg aan boord. De mensen die op de eerste twee rijen zitten moeten inrukken en worden zonder pardon van boord gehaald. Het duurt nog een hele tijd voor de bagage van deze mensen gevonden is. Als we weer wegtaxiën zie ik nog twee eenzame plastic zakken op het tarmac staan. Waarschijnlijk moeten die mensen het ook al zonder lunch stellen straks. In elk bericht over de boordradio valt het woord excellentie minstens een keer of zes. Dan komen we in een heftige turbulentie terecht en schudt het propellervliegtuig op en neer als een olifant met miltvuur. Ondanks het riemen-vastsignaal en een licht en nederig protesterende stewardess waggelt de eikel van een excellentie naar achteren en moet er iemand van de achterste rij voorin gaan zitten. Het communisme in Myanmar kent blijkbaar vele angsten. De turbulentie is zo weer voorbij en het valt allemaal reuze mee. Ik zie wel dat de braakzakjes op veel stoelen hun dienst hebben bewezen. Op het vliegveld van Myitkyina staat een imposante rij decoraties te wachten op mijnheer en zonder veel te zeggen loopt hij iedereen voorbij en gaat de stationshal binnen. Dan mogen wij ook van boord. Ik ben de enige toerist en als ik het trapje af kom komt er een klein mannetje in een erg uit de mode zijnd zwart leren jasje op mij toe gerend en schudt mij heftig de hand. Ik trek schielijk terug en denk meteen dat de taxichauffeurs hier wel erg opdringerig zijn. Hij is een beetje geschokt en maakt zich dan bekend als de plaatselijke immigratieofficier. Ik moet mijn paspoort inleveren en drie formulieren invullen. Ik lees maar niet waar ik mij allemaal aan moet houden en vul alles met ‘ja’ in. Als hij vraagt waar ik logeer en ik het hotel noem, zijn de echte taxichauffeurs allemaal gealarmeerd en eenmaal buiten weet iedereen waar ik heen moet en hoeveel dat moet gaan kosten. De uiteindelijke winnaar vraagt evenveel als ieder ander maar ik dacht dat hij een betere taxi had. Blijkt die van zijn buurman en ik vertrek op of in, dat is niet helemaal duidelijk, een onmogelijk gammel driewielertje naar het stadje. Onderweg zie ik mijn eerste Digital Beauty Salon. ‘Ultramodern’ stond er ook nog onder. Ook een groot reclamebord voor Paris Sigaretten valt op. Met vitamine E staat er in fel gele letters bij. Daarom roken ze hier zoveel. Zoals overal in Myanmar is de kleine burger enorm inventief in het scheppen van een baan, een bedrijf. Er komt geen bedrijfsplan aan te pas bij een luchtstation. Met alleen een fietspomp en een eigengemaakt bord heb je al een bedrijf. Drukbeklant ook nog. Een kapper heeft alleen een tempelmuur, een spijker, spiegel, schaar en kam nodig. De kapsalon wordt geopend zonder al te veel plichtplegingen. Oh ja, een krukje is ook nog handig. Hier in Myitkyina zag ik een wel heel inventieve manier om in je levensonderhoud te voorzien. Aan een tak van een boom was met een touwtje een aansteker bevestigd. De eigenaar zat erachter op een boomstammetje, volstrekt gelukkig met zijn nering. Ik kwam er helaas niet achter wat zijn tarief voor het aansteken van een sigaret was. Het door mij uitgezochte hotel is niet veel soeps en als ik dat voorzichtig opper bij het meisje achter de balie verwijst ze mij met een schelle lach naar een ander hotel vlakbij. ‘Much better, sir, much new, much better!’ Dat blijkt te kloppen. Het New Light Hotel. Een sikh is de baas, zijn vader is hier na de oorlog naartoe gekomen en hij woont hier al zijn hele leven. Ik moet van hem zeker naar de attractie van Myitkyina. Het blijkt te gaan om de plaats van samenkomst van twee rivieren, de Mayhka en de Nam Lang, zo’n veertig kilometer boven het stadje. Tot daar zijn het wilde Himalaya-rivieren, maar hier komen ze tot rust en gaat het meanderend verder tot in het diepe zuiden. Vanaf daar heet de nieuw gevormde rivier de Irrawaddy en het is een gebied van uitzonderlijke schoonheid, verzekert hij mij. Het is het shangri-la, roept hij lachend. Als ik vraag hoelang de tocht duurt en of ik daar dan moet blijven overnachten, wordt langzaam duidelijk dat de goede man er nog nooit is geweest. Maar het blijft een mooie plek. Ik besluit niet te gaan. Het meisje achter de balie, de manager, is uitermate behulpzaam. Ze regelt voor mij morgenochtend een kaartje voor een boot naar Bhamo, een kleine 150 kilometer zuidelijker. Als buitenlander mag je niet op zo’n boot, maar met wat heen en weer schuiven van bankbiljetten is hier veel te regelen. The New Light heeft een dakterras én is het hoogste gebouw van het stadje, dus installeer ik mij direct en geniet van het uitzicht. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is hier hevig gevochten en zijn duizenden militairen en burgers omgekomen. Maar waar niet in Birma? Iedereen is hier komen vechten. De Kublai Khan, de Thai, de Khmer, de Britten, de Japanners, de Amerikanen. Iedereen. En nu vechten ze alweer jaren tegen elkaar. Daarom is het hier zo arm en is het een droevig land. Hier vlakbij bevinden zich de Jade-mijnen en de werkomstandigheden daar schijnen mensonterend te zijn. Natuurlijk is dat verboden gebied. Dat was deze hele stad tot voor kort trouwens ook.
Om toch wat van het stadje op te snuiven loop ik naar de markt. Zoals overal in Azië een genot. Waar vind je zoveel kruidenkraampjes als hier, met van die prachtige konen met kilo’s felgekleurde kruiden als tumeric, cardamon, curry poeders en koriander? Zoveel verschillende soorten gedroogde vis, zoveel aubergines, wortels, tomaten, kleine bloemkool en koolsoorten, zoveel rambutans, durians, avocado’s, pomelo’s, appels, limoenen en pruimen als op een markt in Azië. Ik installeer mij aan de Irrawaddy op het terras van het Riverview-restaurant. Ik hoef hier eigenlijk niets vandaag en ga wat schrijven. Mijn computer trekt direct de aandacht, maar ze laten me redelijk met rust al zijn de komende uren alle ogen hier op mij gericht en lijken ze geen toetsaanslag te willen missen. Op het einde van de middag laat ik me in een fietstaxi rondrijden en geniet van het langzame leven dat hier geleefd wordt. Je wordt snel bekend hier, van alle kanten worden handen ter herkenning de lucht in gestoken. Het avondeten gebruik ik in het Bamboo Field Restaurant, een met sfeervol neon verlichte hal. Er is livemuziek en als je een bepaalde zangeres leuk vindt, of haar liedje, dan kun je een felgekleurde boa kopen die haar dan wordt omgehangen. Ze noemen dat hier een modeshow. De muziek is dromerig romantisch. Ik droom weg. Word een beetje triest. De muziek is erg Azië, erg melancholisch.
Wreed word ik uit mijn mijmeringen wakker geschud. ‘Moeders’ van een tafel verderop is bij mij komen zitten. Een westerling alleen biedt perspectieven. In iedere familie zit nog wel wat achterstallig onderhoud, zo ook bij haar. Ze heeft een dochter over en stelt zich voor als Cecilia. Rooms-katholiek, zegt ze erbij. Haar ene dochter woont in Canada en is gehuwd met een goede man met geld. Twee andere dochters hebben goede posities in Bangkok. Maar Fatima zat nog hier aan tafel. Daar moet ik nodig kennis mee maken. Ze wijst Fatima aan en die schaamt zich rot. Op zo’n moment is het altijd handig dat je nog getrouwd bent en in een goede katholieke familie kan dat niet. Einde gesprek. Ik had verder een rustige avond.