Climbing the Mingyong Gletsjer

Climbing the Mingyong Gletsjer

Ik ben weer eens aan het klimmen. De Mingyong gletsjer. Het begon zo simpel vanochtend. Je kon kiezen: paard of voeten. Maar het is tenslotte een pelgrimstocht en die doe je te voet. Er is dus geen keus. Alle chinezen kiezen voor het paard, de weinige Tibetanen voor lopen. Onderweg maakt het dat erg gemakkelijk. Tegen de Tibetanen zeg je Tashi Delek en tegen de paarden Ni-hao. Er zijn geen andere westerlingen op het pad. Voor die Chinezen ben ik hun hero vandaag. Ze snappen er niets van. Ik ben sneller als de paarden waarop ze zitten. Van nature ben ik een snelle klimmer. En de Tibetanen zijn van nature langzaam. Ze kletsen veel onderweg en slenteren haast naar boven. Er loopt met ieder paard een Tibetaanse begeleider mee. En die wil liever niet te moe worden. We vertrekken vanaf 2000 meter en de eerste echte stop is een uitzichtsplateau op 2900 meter. Twee tot drie uur staat er voor deze tocht. Ik loop het in één uur en twintig minuten. Als ik daar al weer van terug kom loop ik tegen van alles aan wat ik voorbijgelopen ben. “You strong man”, is de vaste strofe. Als ze iets kunnen zeggen en geen zuurstof capsule aan hun mond hebben. De Tibetanen lopen niet naar het uitzichtsplateau. Voor hen is de tempel daar vlak voor het doel. Het is er erg gezellig. Alle paardenbegeleiders zitten en hangen hier, de meer dan honderd paarden staan hier te grazen en de pelgrims eten samen in kringen op de grond. Als ik even niet oplettend van een muurtje val is de hilariteit zo groot om zo’n domme witkop dat de paarden het op een rennen zetten en de hele boel weer terug gedreven moet worden. In de tempel offer ook ik wat wierook en overdenk mijn zonden. Naast mij is een vrouw aan het prostreren en het klappen van haar plankjes op de vloer galmt door de ruimte. Er zijn hier geen monniken, het is alleen een plek voor bezinning. 

 

Maar ik wil verder, hoger. Het uitzicht hier is mooi maar de gletsjer is op deze hoogte al erg zwart gevlekt door het gruis van de rotsen. Hoger wordt hij helder wit. En hoger voelt altijd beter. Bergen zijn er om beklommen te worden. En zolang ik daar geen gereedschap voor nodig heb ben ik daar altijd voor in. Het volgende pad is smaller en steiler. En ik ben helemaal alleen. Overal rondom rijzen bergtoppen op. De lucht is ijl maar ik heb er nog geen last van. Maar dat veranderd langzaam. Op 3900 meter ben ik erg nietig. En nederig. Op deze plek zit ik een half uur bij te komen. Uitgewoond heet dat. Maar wil nog steeds verder. Op 4200 meter staat er zowaar een bordje waarvan ik alleen de hoogte kan lezen. Ik loop nu tussen sneeuw wallen door. Het pad is nauwelijks zichtbaar meer. Ik klim hier in het luchtledige. Zuurstof is schaars. Adem ik nog? Ja, een lichte nevel vormt zich onder mijn neusvleugels. We leggen een weg af in ons leven. Niemand weet hoe lang die zal zijn. Die van mij is inmiddels zevenenvijftig jaar lang. Hoeveel kilometer dat is geweest weten alleen mijn benen. Ik zal ze het niet vragen. Er komt toch geen antwoord. Zeker nu niet. Ze doen zeer. Alles doet zeer. Ik sta stil en kijk naar de bergen om me heen. Het is mooi geweest, ik draai om. Daal weer af. Ik hou niet van dalen. Is slecht voor mijn knieën. Het heeft maar één voordeel: het gaat sneller. Veel sneller. In no time ben ik weer bij de tempel. Het is er uitgestorven. Iedereen zit weer helemaal beneden. In plaats van paarden staan er nu schapen. Die grazen de rotzooi weer op van deze dag.