Kosrae
Ze zag eruit hoe ze eruit hoorde te zien. Kathrina van de Village. Het guesthouse waar ik de komende tijd zou verblijven. Rond de vijftig, voor altijd vrolijk en de hippiegewaden had ze naar eigen zeggen al een paar jaar afgezworen. Ze stonden haar nog steeds goed. We kwamen elkaar buiten bij de aankomsthal tegen. Het aankomstoptrekje. Geen plichtplegingen, geen bordjes, gewoon ‘hi’ en ‘hallo’. We wisten beiden wie de ander moest zijn. Vanaf de landing tot hier buiten had maar twee minuten in beslag genomen. Inclusief welkomstwoord van de stationschef, stempel in paspoort en inspectie van het zakje meegebrachte cashewnoten. Ik ben op Kosrae. Zo ongeveer het laatste bewoonde plekje op aarde dat door de westerse wereld werd ontdekt. In 1841. Het eiland is zich pas de laatste halve eeuw een beetje aan het herstellen van die schok en van de bijbehorende rampen en besmettelijke ziekten.
Kathrina vroeg of ik mee wilde gaan naar haar auto. De bestelbus was nog niet zo oud als Kathrina maar zag er lang niet zo goed uit. Buiten de versplinterde voorruit moest de passagiersdeur er helemaal uitgehaald worden en na het instappen er ook weer in teruggehangen worden. Een beetje omslachtig, maar tijd en efficiency spelen hier geen rol. Dat was vanaf minuut één duidelijk. En dat van dat portier was best handig. Bij het uitstappen uit de taxi op Majuro had ik, handig als ik ben, mijn hand nog om de deurlijst en gooide, met mijn andere hand natuurlijk, de deur dicht. Pijn is er in diverse vormen en gradaties en deze had ik eigenlijk nog niet gevoeld. Vingers kunnen ook hele vreemde vormen aannemen. Maar in de loop van de vlucht kregen ze toch weer hun oorspronkelijke vorm terug.
Via Kathrina vernam ik alvast wat over dit eiland. Er wonen hier maar 7000 mensen. Het grootste gedeelte hoort hier thuis en daarnaast wonen er permanent zo’n dertig Amerikanen, een tiental Japanners, vijf Aussies, twintig Filippino’s en slechts één Duitser. Daar valt mee te leven. Het is maar een week. Toeristen zijn er nooit meer dan zo’n kleine honderd. Meer slaapcapaciteit hebben ze niet. Nu waren het er veel minder. De molensteen die Amerikaanse schulden heet laat zich ook hier voelen. Onderweg nog gestopt bij Micronesia Telecom om een mobiel aan te schaffen die hier te gebruiken is. Kreeg als nummer 4750. Meer nummers zijn er nog niet in dit enorm uitgestrekte gebied op aarde. Vanaf hier tot aan het verste eiland westwaarts liggen zo’n 4000 kilometer oceaan en 700 eilanden.
Vanaf het terras voor mijn hut naar diezelfde oceaan is het minder dan vijf meter. Het eerste deel is koraal en na de branding de diepe oceaan. De hut is een heel luchtig optrekje, bijna open rondom, met toch het comfort van een koelkast, douche en een groot bed met muskietennet. Nee, dat gaat wel lukken de komende tijd.
Wakker worden de volgende ochtend brengt een onwerkelijk moment. Mijn hut is zo’n zes meter breed en heeft over de volle breedte een raam aan de voorzijde van één meter hoog. Daar zit insectengaas voor gespannen waar de regendruppels als verticale lijnen aan blijven hangen. Een rij palmbomen daarachter en daar weer achter de oceaan met een branding op zo’n honderd meter uit de kust. Vallen jullie nog niet in slaap? Nou, ik werd wakker, de zon kwam net op en het was magisch. National Geographic op breedbeeldtelevisie. Wow. Ik kon het niet mooi genoeg op mijn camera krijgen anders had ik het graag willen delen.
Dat onwerkelijke bleef de rest van de dag hangen. Een flinke wandeling in de hete zon, zonder enige zonnecrème natuurlijk, dat laatste doe ik nooit, maar het blijft niet handig. De wandeling bracht mij uiteindelijk bij de ruïnes van Lelu. Waren het die twaalf kilometer heet asfalt, was het de spooky jungle of gewoon mijn op hol geslagen fantasie? Ik ben op reis, maar tegelijkertijd droomde ik dat ik op reis was. Dat was nieuw voor mij. Thuis kan ik vaak een dromerige figuur zijn die als toerist door zijn eigen leven stapt. Maar op reis ben ik meestal heel erg mijzelf. Een overdosis aan impulsen kon het ook niet zijn. De ruïnes stelden, zoals bijna alle ruïnes op deze aarde, niet veel voor. De bekende hoop stenen waar geen touw meer aan vast te knopen valt. Laat staan een verhaal. Maar al lopend en klauterend kwam er een soort Raiders of the Lost Ark op mijn netvlies. Er kwam snelheid in het landschap en de roep van de vogels verhoogde de spanning. En zag ik daar geen bootje glijden door de dichtbegroeide kanalen? Een enorme kokosnoot die met veel geraas naast mij te pletter sloeg bracht mij weer bij mijn positieven. Dat zou wel een heel onheroïsche dood geweest zijn. Lelu is de grootste, en enige, attractie op dit eiland. In de plaatselijke gids staat het als volgt beschreven: ‘The moment you enter Lelu the centuries roll back. You see the enormity of the material culture, the wealth and organization that allowed such massive construction.’ De samensteller van de folder is er blijkbaar al lang niet meer geweest. Ach, als je alleen voor de ruïnes komt kun je volstaan met het uurtje dat het vliegtuig hier een paar keer in de week moet wachten op het airport. Ik blijf hier vijf dagen.
Als toegift het programma van vanochtend. Zoals gezegd was het spektakel niet in één beeld te vatten.
Bijna zestig en nog nooit gedoken. Ja van een duikplank, maar niet langer als mijn longen aankonden onder water. Dokter Koning had het me gezegd na mijn ooroperatie op mijn vijftiende. ‘Je zult nooit kunnen duiken.’ Ach, ik heb mij door de wereldzeeën gesnorkeld. Was ook mooi. Daar is vandaag verandering in gekomen. Vanochtend zijn de twee stelletjes die hier verbleven vertrokken uit het resort. Ik heb de hele zaak voor mij alleen. Het zal mij aan niets ontbreken. Er werken hier zo’n 25 personen. Voor Bruce en Kathrina is dit niet de drukste tijd uit hun leven. Voor Bruce maakt dat niet veel uit. Die zit in zijn kantoortje achter de spelcomputer en weet volgens mij al jaren niet meer wat voor weer het is. Kathrina moet iets omhanden hebben. Vandaag was ik dat. Ze gaat mij leren duiken. Als je kunt snorkelen kun je ook duiken, zei ze niet zonder eigenbelang.
De theorieles had ik snel onder de knie. Het schriftelijk examen volbracht ik met glans. Toen moest er een passend pak gevonden worden wat iets meer tijd in beslag nam. Eenmaal op de boot en in het water kwam de klungel in mij weer naar boven. Ach, uiteindelijk ging het allemaal goed en na een half uurtje had ik onder de knie hoe je onder water kon blijven en kon het grote werk beginnen. Ik kreeg wel een enorme hoeveelheid gewicht mee. En ja, alle clichés zijn waar. Het is mooi, wat zeg ik, waanzinnig mooi, het is leuk om te doen en ja, je krijgt er oorpijn van. Na de lunch nog één lange duik genomen en toen vond ik het welletjes. Voor zelfkastijding ben ik niet in de wieg gelegd. Wat ik uiteindelijk het mooist vond? Dat groepje tieners dat op een strandje dichtbij van die heerlijke Hawaiiaanse liedjes zat te zingen. Terwijl Kathrina nog wat nadook heb ik lekker tegen de mast gelegen en met mijn ogen dicht geluisterd. Dat is pas reizen.
Vandaag enkele uren in het water gelegen tijdens mijn Skuba Dive Day Out en toch was ik toen lang niet zo nat als ik vanavond werd tijdens het stukje lopen van mijn hut naar het restaurant. Ondanks paraplu zag ik eruit als een verzopen kat. En dat zag er dermate bezopen uit dat de zeven resort katten allemaal rondom mijn dinertafel kwamen zitten en mij vol medelijden aankeken. Of kwam dat omdat ik de enige gast was en dus de enige met een vol bord krab voor mijn neus? Onder die zeven katten ook mijn hutpoes. Ik heb haar Snollie genoemd omdat ik een tijdlang dacht dat zij mij erg speciaal vond en daarom steeds bij mij op het terras zat. Of als ze de kans kreeg op schoot sprong. Maar toen ik een keer onverwacht thuiskwam lag mevrouw bij de buren op haar rug te krollen. Die zijn nu weg en geef ze eens ongelijk. Het is een tropische bui die van geen ophouden weet.
Gisteren voldeed een enorme paraplu al niet meer, vandaag moet ik ook m’n broekspijpen oprollen. Van mijn korte broek! We blijven vrolijk dromen over een tropisch eiland.
Ik dacht vandaag ‘de Here zorgt voor regen’ daar zal Hij wel wat mee bedoelen. Dus ben naar de kerk geweest. De zondag is hier nog volledig en strikt alleen voor God. Dus niet werken, niet drinken, niet vrolijk zijn, alleen bidden en ter kerke gaan. Ergens is het hier de afgelopen 140 jaar helemaal fout gegaan. Nog geen anderhalve eeuw geleden liepen ze nog allemaal rond zoals God ze geschapen had en was het vrijheid blijheid. Als je de oude reisverslagen mag geloven was er veel vriendelijkheid jegens bezoekers. Ja, ze aten wel eens iemand op maar dan moest je het wel bont gemaakt hebben. Zoiets deden ze bijna nooit omdat ze honger hadden. Maar met die westerse schepen vol gelukzoekers kwamen ook de dominees en missionarissen mee. Met alleen maar verboden en geboden. En toch lukte het hen om die vrijheidslievende mensen te knevelen. Met de bezoekers kwamen ook de epidemieën en dan vertelde zo’n dominee vrolijk dat die hen overkwamen door hun intens verdorven levensstijl. Als ze niet iets beter hadden geweten dan hadden ze ze allemaal op de barbecue laten eindigen. Niet gedaan, en nu zit de vroomheid al in hun dna. En zo te zien is dat er niet meer uit te slaan. Er is hier een werkeloosheidspercentage van 33 procent, maar een kerk runnen is prima handel. Er zijn er hier heel veel. Meest protestant, want die zijn nog van het bekeren. Ik ging naar de Congregational Church. Dominee Lübke, ook dat nog, deed de dienst. Stipt om tien uur ging ik zitten. De kerk was nog half leeg maar zou langzaam volstromen. Vijf minuten voor het einde kwam de grootste groep. En het was bepaald geen kleine kerk. Ze hadden wel de meest comfortabele stoelen die ik tot nu toe tegengekomen ben. De stoelen slapen prima, heb ik om mij heen gezien. Ik telde een groot aantal Brabantse klapzandboer-types. Ruige, lelijke, onbehouwen koppen. Prototype mopperaar. Vooral op de overheden. Maar ze bezitten een gouden hart. Komen alleen in de kerk voor uitvaarten, maar zijn even godvrezend als hun evenbeelden hier in Kosrae. De mannen zitten hier links, de vrouwen rechts. Witte overhemden en witte jurken doen het gezang. Een heel speciaal soort zingen. Het begint met een heel zacht, iel soort gegil dat plotseling overgaat in harde en fanatieke samenzang. Wel veel hele hoge tonen. Soms hoge gillen er tussendoor. De meeste mannen lezen tijdens het zingen de Bijbel en onderstrepen passages of maken aantekeningen. ‘Geen overspel meer plegen’, ‘opzoeken wat corruptie ook alweer is’. Iemand kwam met een briefje naar mij toe en ik las: Job has overcome all difficulties! Ik was het ermee eens. De dominee preekte in Kosrees dus dat verstond ik niet. Wel hoorde ik een aantal keren ‘Lucifer’ voorbijkomen en ook een keer of drie ‘washing machine’. Waarschijnlijk een moderne manier van zielereiniging. En buiten bleef het regenen. Zondag op Kosrae. Ter kerke. Het moet niet gekker worden.
De zon scheen weer en ik moest zo nodig op trektocht. Eerst de Menke Ruins geprobeerd. Een jungletocht die je zeker niet zonder gids moet ondernemen, zei mijn reisgids. Eigenwijs. Na een half uur van schoenen uit, schoenen aan en dat een keer of vier bij het oversteken van rivieren, was ik het pad hopeloos kwijt. En geen erwtjes gestrooid achter mijn rug. Nu zou ik het pad terug wel hebben kunnen vinden, maar niet verder kunnen was mijn eer te na. Even vergaderd en toen besloten om een eind door de rivier verder te gaan en maar kijken of er een pad op mijn pad zou komen. Dat pad kwam niet opdagen, maar wel een bulldozer. Wat het ding midden in de jungle deed en hoe het er gekomen was is een raadsel. Maar het vormde een mooie rustplek met het comfort van een met skai-leder beklede stoel. Ik denk dat ze met dat ding de ruïnes verder wilden gaan onderzoeken, maar hier gestrand waren. Verder was mijn positie hier in de jungle vrij hopeloos. Ik heb maar besloten om de achterzijde van de bulldozer als richtlijn te nemen en dan te kijken of er nog iets van een track te volgen was. Hij moet vooruitgereden hebben met zijn bulldozer in werking. Daar moest nog iets van te zien zijn. Ik gokte maar wat. Het water gutste van mijn hoofd en rug en ik begon me al zorgen te maken over mijn watervoorraad voor de rest van de dag. Maar het geluid van een kapmes bracht opluchting. Het kwam van ver maar het was een door mensen gemaakt geluid. Dat doet dan weer goed als je met een avontuur bezig bent. Het waren bananen. Die gekapt moesten worden. Veel te groen om al te eten, wat erg jammer was, maar de eigenaar van de jungle wees mij de weg naar een breed pad. Totaal andere richting dan in mijn logica, met links terug naar Utwe, vanwaar ik kwam, en rechts naar Walung op zes mijl. Het laatste een afgelegen, alleen per boot te bereiken dorp. Als zelfbenoemd antropoloog, ‘idioot’ benadert het beter, koos ik voor Walung. Die bulldozer zei hem helemaal niets. Hij keek mij aan of ik door de hitte bevangen was.
Die zes mijl zijn achteraf natuurlijk gewoon zes mijl geweest maar het leken er twaalf. En daarna nog terug naar Utwe. Acht mijl! Er ging helemaal nooit een boot naar Utwe. Wel naar een dorp in het noorden maar ik, en nu wordt het dom, had vandaag een auto gehuurd en die stond in Utwe in het zuiden. Ik ging alleen een korte wandeling naar de ruïnes maken. Die auto kan ik straks gewoon weer terugbrengen. Twee keer tien kilometer mee gereden. Maar ach, het is vakantie. Walung was pittoresk, erg authentiek, men leefde er nog erg primitief en er was geen winkel. Het lief aangeboden waterdrinken was geen optie. Twee kokosnoten brachten redding. Ik dronk nogal gulzig want er snelde er een een boom in en de derde werd opengeklieft. Naar hoe bezweet ik eruitzag moesten ze gedacht hebben dat ik was komen zwemmen. Ik moest nog een fiks eind lopen, dus lang keuvelen in Walung was er niet bij. Op mijn terugtocht ben ik maar water uit de beekjes gaan drinken, dat kwam tenslotte recht uit de bergen, en erg veel tangerines gaan plukken. Die zijn daar lekker, voedzaam en dorstlessend. Het is verder maar goed dat ik niemand en zeker geen bekenden ben tegengekomen op mijn marteltocht terug naar Utwe. Nog nooit zo blij geweest dat ik een witte Toyota Corolla zag staan.
Het heeft weer de hele nacht geregend; alles is vochtig en er staan plassen in mijn hut. En de zeep is op. Een beest, misschien een muis, at iedere nacht een flink stuk van mijn badzeep. Vannacht heeft hij het laatste restje opgepeuzeld. Tijd voor een ander eiland. Het was een vreemde plek. Niet van deze wereld leek het wel. Wat me opviel? Geen hek of afrastering gezien. Bezit is stil hier. En, erg leuk, de maximumsnelheid is 25. Mijl wordt daarmee bedoeld. Maar de ene helft rijdt in Amerikaanse auto’s met links het stuur en miles op de snelheidsmeter en de andere helft in Japanse auto’s met rechts het stuur en kilometers. Dat geeft een raar verkeersbeeld. De een nog langzamer dan de ander. Zonder ergernis rijden de ‘Amerikanen’ de ‘Japanners’ voorbij. En een ander opvallend feit: de politie is op zondag vrij. Dit was Kosrae. Nu, boven de wolken, onderweg naar Pohnpei.