The Marrons
De zware drums klonken a-ritmisch. Voor mijn gehoor tenminste. Als het kloppend hart van Afrika, een oerritme. Rijen gitzwarte mannen op banken langs de wanden. Onder een dak van kunstig gevlochten bladeren. De vloer, zo te zien vanochtend nog netjes aangeharkt, is stoffig en smerig. Tientallen voeten stampen het ritme van de drums mee. Joints worden doorgegeven, iedereen is stoned. Dat word je hier van de lucht alleen al. Er wordt naar mij geloerd als ik de joint onaangeroerd doorgeef.
Een paar minuten geleden zat ik hier nog wat sceptisch te wachten op wat hocus pocus die mij door de Kapitein beloofd was. Het zou een feestelijke plechtigheid zijn voor een overledene. Het was ver weg familie van de Kapitein. Met de families die je hier hebt kan dat vrij breed gezien worden. De Kapitein zelf heeft 72 kinderen. Het aantal vrouwen had ie niet zo paraat. Hij is achtenzeventig en heeft het lichaam van iemand van 20; ik heb net kennisgemaakt met zijn nog enige levende vrouw. Een lief mens met een warme lach. Lelijk als de nacht. maar dat is hier eerder regel dan uitzondering. Naar onze maatstaven gerekend, natuurlijk.
Het werd mij wel duidelijk dat het uniek was dat ik dit mee ging maken. Er was nog een hele discussie aan voorafgegaan of mijn gids er ook bij mocht zijn. Zelf was ik geen punt van discussie geweest. Sinds een paar uur was ik een vriend van de Kapitein. Waarom? Chemie? Hij zag iets in mij. Hij zei dat hij Afrika in mij voelde. Gambia! Daar kwam mijn ziel vandaan. En hijzelf natuurlijk.
De Kapitein is het hoofd van het dorp en de wijze man. Recht onder het gezag van de Grandman, de absolute heerser van het oerwoud waar de Marrons, bosnegers en afstammelingen van de weggelopen slaven, wonen. Hij had mij al helemaal ontleed. Mijn prostaat, mijn maag, mijn allergieën, mijn darmstelsel, eczeemplekken, alles werd uitvoerig besproken en ik kreeg voor bijna alles een drankje, poeder of stukje blad om op te kauwen met een bijbehorend advies. Een soort van bijsluiter in de vorm van wijze woorden. En alles moest worden weggespoeld met Surinaamse rum. De kruiden verzamelde hij zelf en het was een groot geheim hoe hij de drankjes klaarmaakte. Er waren ook anderen die kruiden verzamelden. Hij haalde ze soms gewoon bij de kruidenier. Hij zei: Omdat ik achtenvijftig was kreeg ik ook zijn specialiteit: viagra uit het oerwoud. Werkt gegarandeerd en voor altijd. Drie soorten maakt hij en alle drie krijg ik te drinken. Met cognac en rum, veel rum. Van de belangrijkste soort krijg ik een fles mee. Het duurt even voordat het poeder in de fles zit maar dan ben ik tot aan mijn graf verzorgd, begrijp ik. Vijftig Surinaamse dollars is natuurlijk een koopje voor zoveel instant genot. Gelukkig is het poeder zwart en niet wit. Ik zag mij op Schiphol al staan met deze fles. Ik moet wel beloven dat ik in Paramaribo een fles Mariënburg Rum (90%!) koop, want die werkt het beste als wegspoelmiddel. Bacardi is voor mietjes. Nu moet ik met hem mee naar een feestelijke bijeenkomst omdat er iemand gestorven is. De voorwaarde is wel dat ik mijn camera achterlaat. Hij pakt hem meteen van mij af en legt deze in een hoek van de hut. Ik vertrouw hem helemaal.
In de hut wordt het broeierig. Het ritme versnelt. De voeten stampen harder. Ik merk dat ik mee stamp. In het ritme. Dan komt er een vrouw binnen. Ze danst. Heeft een soort notenmatjes om haar enkels die het ritme versterken. Ze maakt schimmen op de wanden. De enige verlichting is een petroleumlamp aan de balk bovenin. Door het stampen wiegt die heen en weer. De vrouw danst met gesloten ogen. Ze beweegt schokkend met haar schouders. Spastisch gaan haar armen tegendraads op en neer. Ze draagt enkel een lendendoek. Haar borsten hebben een eigen ritme. Ze zijn groot en vol. Midden in de dans, als je voelt dat er een ontlading moet komen, valt ze neer en blijft schokkend liggen. De voeten stampen nu sneller en harder en sneller en sneller. De vrouw wordt weggesleept. De drums gaan door. De Kapitein schreeuwt in mijn oor dat de vrouw te veel gerookt heeft. Ze is te vroeg in een winti gekomen. Ik knik en denk dat ik ook wel zou willen liggen. Nu is er alleen het geluid van de drums. Iedereen wordt rustiger en geeft weer nieuwe joints door. Zou ik? Nee, dat wordt niets.
Plotseling, ik heb het gemist, staan er twee vrouwen in het midden. Jonger, heftiger, wilder. De drummer laat zich opzwepen, steeds sneller, steeds harder klinkt zijn beat. De vrouwen duwen hun konten nog verder naar achteren, hun borsten slaan het ritme van de drums. Ik lijk zelf ook in trance te komen. Duurt het één uur? Een half uur of tien minuten? Ik moet zo nu en dan mijn ogen sluiten en alleen het geluid maakt mij licht in mijn hoofd. Daar is geen joint bij nodig. Of zijn het de poeders van vanmiddag? Maar ik ben de enige die niet stoned is hier. Waarom ben ik hier? Waarom mag ik dit zien?
De twee vrouwen gaan steeds sneller bewegen, sneller dan de drummer zijn handen laat neerdalen op het gespannen vel. Steeds dreigen ze te vallen, steeds blijven ze staan. Ik kijk naar mezelf en ben even zwart als de anderen. Plotseling houdt het op. De drums vallen stil, de vrouwen zijn weg. De mannen zitten loom tegen elkaar aan en sommigen slapen. De Kapitein legt zijn hand op mijn been en knijpt in mijn knie. Dit moet je vergeten zegt hij.
Een plotselinge wind jaagt door de hut. Iedereen schrikt op. Een zuil van regen nadert vanuit het dichte oerwoud. Dan barst ook hier de regen los. Binnen de kortst mogelijke tijd staat de vloer blank. Een hand trekt mij op en rent voor mij uit naar de waterkant. Onderweg komen we langs een hut waar een houten kist staat met daaromheen een aantal vrouwen. Het is de enige plek die nog verlicht is in het dorp. Ik zit weer in de korjaal. Drijfnat, het maakt niets meer uit. Ik krijg, net als de anderen, een houten kom om het water uit de boot te scheppen terwijl we de inktzwarte nacht in varen. Ik neem maar aan dat de bootsman feilloos de weg weet. Je ziet helemaal niets. De regen is iets kouder dan het water van de rivier. Maar het effect van een harde warme douche dringt zich op. Ik hoos als een bezetene. Vooral om mijn portemonnee, in de voorzak van mijn jeans, niet onder water te laten verdwijnen. We zitten ongeveer een uur in de boot. De harde planken maken mijn zitvlak helemaal beurs. Alles is doornat. De boot legt aan in het dorp van de Kapitein. Het is duidelijk dat er vandaag niet verder gevaren wordt. Wij zullen hier moeten blijven. De gids overlegt in het Samaracaans met een paar mannen. De Kapitein zegt dat ik in zijn hut kan slapen, maar er worden hangmatten geregeld. We slapen onder de eerstehulppost. Ik ben blij dat ik eindelijk kan liggen, opgelucht dat het niet de hut van de Kapitein is geworden. Die ken ik en ik heb er geen plekje gezien waar je ruimte hebt voor mijn lengte of, zoals je wilt, breedte. Voor ik ga slapen vraagt de Kapitein of ik hem de foto’s wil sturen die ik in Gambia gemaakt heb. Ik beloof het hem. Ik ben nooit in Gambia geweest.