My first Ullaanbaator steps
En dan Mongolië. Gisteren aangekomen met een overvolle vlucht vanuit Seoul. Iedereen wil hiernaartoe! De Mongolen aan boord deden hun naam eer aan. Zonder uitzondering hadden ze plannen om een winkel te beginnen in Ulaanbaatar gezien de voorraad die ze met zich meedroegen. Het duurde dus even voordat alles zijn plek had gekregen. Ik vlieg met Korean Airlines. De stewardessen heten allemaal Kim, maar de piloot liet gelukkig weten dat hij een Lee was. Iedere Koreaan in de cabine kwam kijken hoe ik de nationale, pittig gekruide dis ‘Bimbimbap’ (Brintapap?) probeerde weg te krijgen. Nou, dan kennen ze mij nog niet. Ik gooide er van alles extra doorheen zolang het maar gepeperd was. Maar ik moet wel eerlijk zeggen dat ik tijdens de vorige vlucht al geoefend had.
Of dit verhaaltje te volgen is weet ik niet, want ik heb vandaag weer eens als een mongool zo ongenadig m’n kop gestoten dat het seismografisch instituut van Ulaanbaatar een kleine aardbeving moest constateren. En die zorgvuldig gerestaureerde, antieke (antiek is = voor kleine mensen!) toegangspoort tot het Nationaal Museum voor boeddhistische kunst mag ook weer opnieuw gerestaureerd worden. Daarna nog een taxichauffeur getroffen die afgeserveerd was als F16-piloot, maar wel dacht dat hij nog een schietstoel aan boord had. Kortom een beetje ‘blurry’ ben ik wel. Terug in het hotel vroegen ze of ik mijn haar getoupeerd had, maar het bleek de bult op mijn kop te zijn. Nu even bijkomen in de hotelbar. Hier zitten iedere dag, vanaf een uur of vijf als ze blijkbaar afgewerkt zijn, een twintigtal mannen, type ruwe bolster. Allemaal Kiwi’s en Aussies die werken als ‘drillers’; ze boren naar olie dus. Wandelende spierbundels, pet met klep, tattoos gescoord in alle ‘frontiers’ van deze wereld en heel luid aanwezig tot ze allemaal totaal bezopen zijn. Een aantal heeft dat stadium al ruimschoots achter de rug. Het is heel mooi om te zien dat ze, zodra ze gaan wankelen, zich altijd vastgrijpen aan hun glas om hun evenwicht te behouden. Ze weten het feilloos te vinden. Ze bestellen steevast een ‘Fosters’, wat hier in een Heineken-flesje zit. Rond een uur of acht wordt het weer stil in de bar. Het is half zeven en er breekt bijna een gevecht uit. De strijd gaat om een baby van een paar weken die een van de mannen blijkbaar verwekt heeft bij een Mongoolse. Zij is de enige vrouw aan de bar. Ze willen met z’n allen, liefst allemaal tegelijk, een rondje met die baby op hun arm door het restaurant lopen. Ze kunnen allemaal heel aardig kirren en de baby heeft het grootste plezier. Totaal samen twee ton aan gewicht dat met een gram of 1500 onvast lopen te balanceren. Hilarisch. Ze werken in de Gobi Desert en vliegen iedere dag op en neer van en naar dit hotel. Nog een paar weken hebben ze te gaan en dan vertrekken ze naar Mexico. Ze weten inmiddels dat ik uit Nederland kom en om de beurt komen ze mij een hens op mijn schouder geven en noemen ze me ‘clog worker’ wat zoiets als klompenboer zal betekenen. Ik kom er nog goed vanaf want, met de liefkozende uitroep ‘Fucking Kiwi’ of ‘Kangeroo Fucker’, kussen ze elkaar voortdurend op het voorhoofd . En daar zit bij mij die bult.
En zoals zo vaak eindigt zo’n avond alsnog in knokken! Als er al een woord als ‘tact’ bestaat in Australië dan hebben deze kerels daar echt geen weet van. De Aussies winnen de ‘battle’. Getalsmatig zal ik maar zeggen. Lang niet gezien, barkrukken door de lucht.